Update
Uitspraken van 17-08-2015 tot 21-08-2015
Redactie: W.M. Schrama, L. Hu, M. Jonker, M. van der Leeden en J. Tigchelaar.
Hof
- Gerechtshof Amsterdam Kinderalimentatie. Onderhoudsverplichting van stiefouder is niet achtergesteld ten opzichte van die van de ouder, maar van gelijke rang. Door man overgelegde Duitse stukken zijn niet eenvoudig leesbaar en er zijn geen beëdigde vertalingen in het geding gebracht. Het hof kan van deze stukken niet op verantwoorde wijze kennisnemen en betrekt deze niet bij de beoordeling. De vrouw stelt in hoger beroep dat de onderhoudsverplichting van de stiefouder van de kinderen buiten beschouwing moet blijven. Deze is niet van gelijke rang als die van de ouder, de man heeft voorts geen inzicht gegeven in zijn draagkracht. Subsidiair weegt de band met de ouder zwaarder dan met de stiefouder. Het hof wijst dit alles af. Uit de wetgeschiedenis volgt dat de stiefouderlijke en ouderlijke onderhoudsplicht van gelijke rang zijn. De omvang van beider onderhoudsplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. In dit geval zijn zij in gelijke mate onderhoudsplichtig. De gegevens van de man, voor zover deze in het Duits zijn gesteld, laat het hof buiten beschouwing, omdat deze niet eenvoudig te doorgronden zijn en er geen vertaling is. De man heeft ook overigens onvoldoende inzicht in zijn draagkracht geboden. Het hof rekent draagkracht toe. 04-08-2015
- Gerechtshof Amsterdam Ambtshalve wijziging gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag op verzoek minderjarige aan wie bijzondere curator is toegewezen mogelijk? In deze zaak is tussen de ouders in 1999 de echtscheiding uitgesproken. Het gezamenlijk gezag is in stand gebleven. Nadien heeft de moeder verzocht haar alleen met het gezag te belasten. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Dat is bekrachtigd door het hof. Thans heeft de minderjarige zich per brief tot de rechtbank gewend om de zorgregeling tussen hem en zijn vader te wijzigen. Er is een bijzondere curator benoemd die voor de minderjarige heeft verzocht om eenhoofdig gezag van de moeder. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. Het hof beantwoordt de vraag of de bijzondere curator ten behoeve van de minderjarige dit verzoek kon doen, bevestigend. Het hof verwijst eerst naar HR 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2241. Het staat de minderjarige niet vrij een verzoek te doen tot wijziging van het gezag ex artikel 1:251a lid 4 BW, als de rechter zich daarover reeds een oordeel heeft gevormd. Dat geval doet zich hier voor (beschikking hof 7 juni 2011). Maar, zo stelt het hof, ten tijde van de beschikking van het hof, was de minderjarige 13 jaar oud en niet gebleken is dat de minderjarige in de procedure bij het hof is gehoord of daartoe is opgeroepen. Het moet ervoor worden gehouden dat dat niet is gebeurd en er geen rekening kon worden gehouden met de mening van de minderjarige. Gelet daarop en gelet op artikel 12 lid 2 IVRK, is het hof van oordeel dat de rechtbank zich terecht vrij heeft geacht ambtshalve op het verzoek van de minderjarige een beslissing te geven. Dat de bijzondere curator buiten het boekje is getreden, nu de minderjarige slechts om wijziging van de zorgregeling verzocht en zij heeft verzocht om gezagswijziging wijst het hof af. 28-07-2015
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Partijen hebben in het echtscheidingsconvenant opgenomen dat het beding over de partneralimentatie (€ 250 per maand, geïndexeerd, gedurende twaalf jaar) niet kan worden gewijzigd wegens wijziging van omstandigheden, maar ook niet op grond van artikel 1:159 lid 3 BW, inhoudende dat ondanks zodanig beding de overeenkomst op verzoek door de rechter kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Het hof beantwoordt de vraag of partijen bij convenant artikel 1:159 lid 3 BW konden uitsluiten, ontkennend. Weliswaar kenmerkt het alimentatiebeding zich als een overeenkomst van partijen uitgaande van contractsvrijheid, maar die vrijheid wordt begrensd door wet en jurisprudentie. Artikel 1:159 lid 3 BW betreft geen regelend recht, zodat partijen deze bepaling niet kunnen uitsluiten. Aan de alimentatieplichtige moet de mogelijkheid geboden blijven wijziging te vragen in de in artikel 1:159 lid 3 BW genoemde situatie. 23-07-2015
- Gerechtshof Amsterdam IPR. Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake internationale onderhoudsverplichting. Brussel II-bis en Alimentatieverordening. Eerder is door de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2014 voor recht verklaard dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarige. Beslist is dat de minderjarige de hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw, dat zij mocht verhuizen en is een zorgregeling vastgesteld. Na grotendeels bekrachtiging in hoger beroep is door de man cassatieberoep ingesteld. De vrouw verblijft sinds 7 maart 2014 met het kind in Italië. De man heeft een nieuw verzoek gedaan tot vaststelling van een kinderbijdrage. Hij stelt dat de Nederlandse rechter de bevoegdheid heeft behouden die hem in de eerdere procedure toekwam op basis van artikel 8 en 10 Brussel II-bis. Het hof oordeelt dat het nieuwe verzoek losstaat van het eerdere. Het hof ziet geen connexiteit. De kinderbijdrage maakte geen deel uit van de eerdere procedure, ook al had de vrouw daar aanvankelijk wel om verzocht. Ook artikel 12 Brussel II-bis kan geen grondslag bieden, nu uit de proceshouding van de vrouw blijkt dat zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet aanvaardt. Zaken betreffende onderhoudsverplichtingen zijn uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van Brussel II-bis uitgesloten. De Alimentatieverordening (inwerkingtreding 18 juni 2011) wijst als bevoegde rechter die van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van verweerder of van de onderhoudsgerechtigde aan (Italië). Nederlandse rechter onbevoegd. 21-07-2015
Rechtbank
- Rechtbank Midden-Nederland Verzoek GI tot bekrachtiging schriftelijke aanwijzing inzake omgang en verzoek tot versterking aanwijzing met een dwangsom van € 100 per keer dat de aanwijzing niet wordt opgevolgd (zie artikel 1:263 lid 3 BW). Ouders oefenen beiden het gezag uit. Zij hebben ieder een eigen woning. Hun beide kinderen zijn onder toezicht gesteld. Er is machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader voor de duur van zes maanden. De GI heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven tot medewerking van de vader aan de wekelijkse omgang van de kinderen met de moeder. De kinderrechter oordeelt dat de GI bij afweging van alle belangen in redelijkheid heeft kunnen komen tot de schriftelijke aanwijzing. De vader werkte, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet mee aan de omgang. Hoewel de omgang inmiddels is hervat, oordeelt de kinderrechter dat het van belang is dat de schriftelijke aanwijzing wordt bekrachtigd. De vader heeft in het verleden immers laten zien dat hij erg bepalend is, door de omgang met de moeder naar eigen inzicht stop te zetten. Het opleggen van een dwangsom is evenwel niet op zijn plaats, nu de vader inmiddels zijn medewerking aan de omgang verleent. 23-07-2015
- Rechtbank Midden-Nederland Marokkaanse moeder verzoekt ots van haar beide kinderen, omdat zij en de moeder uitgeprocedeerd zijn en dreigen te worden uitgezet naar Marokko. Daar woont hun vader die heeft aangegeven zijn eer te willen herstellen. De echtscheiding is in Marokko nog niet erkend. Volgens de moeder bestaat groot gevaar dat de vader de kinderen zal uithuwelijken of verstoten. De moeder heeft in Marokko geen mogelijkheid haar ouderlijk gezag uit te oefenen, omdat psychische overmacht van de vader dat zal beletten. De kinderen zijn pas sinds kort op de hoogte van het bestaan van hun vader en de dreiging die van hem uitgaat. De raad heeft naar aanleiding van het verzoek van de moeder om een voorlopige ots verzocht, omdat de geuite dreigingen van de vader zeer ernstig zijn en de raad nader onderzoek wil doen. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, nu de raad het verzoek doet. De kinderrechter wijst het verzoek van de raad toe, alleen al omdat de kinderen pas sinds kort op de hoogte zijn van hun verblijfsstatus, het bestaan van hun vader en het feit dat zij Nederland zullen moeten verlaten. De vader, die naar het oordeel van de kinderrechter naar Marokkaans recht het gezag heeft en naar Nederlands recht mede het gezag, wordt per e-mail op de hoogte gesteld van de beschikking met gelegenheid tot reageren binnen zes weken. 21-07-2015
- Rechtbank Den Haag IPR. Kinderontvoering naar Litouwen. De vader heeft na overlijden van de moeder van rechtswege het gezag over de minderjarige die de Nederlandse nationaliteit heeft. De minderjarige verblijft bij een tante in Litouwen. De vader heeft reeds bij de gerechtelijke autoriteiten van Litouwen een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige ingediend. Dit verzoek is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep afgewezen. Thans dient de vader een verzoek tot onmiddellijke teruggeleiding in bij de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten naar aanleiding van de toezending van de beslissing van de Litouwse hogerberoepsrechter aan de Nederlandse autoriteiten met het oog op onderzoek van het gezagsrecht (artikel 11 lid 7 Brussel II-bis). De Nederlandse rechter is evenwel niet bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken tot teruggeleiding door de vader. Dat is de rechter van de lidstaat waarnaar het kind beweerdelijk ongeoorloofd is overgebracht of waar het wordt achtergehouden. Als de rechterlijke instanties de terugkeer weigeren, blijft de beslissing ten gronde (over het hoofdverblijf) voorbehouden aan de rechterlijke instanties van het land van herkomst (‘overrule-beslissing’). Dit betekent echter niet dat de Nederlandse rechter na toezending van de Litouwse beslissing bevoegd wordt (nogmaals) te beslissen op het verzoek tot teruggeleiding. 10-07-2015
- Rechtbank Overijssel Minderjarige verzoekt om benoeming bijzondere curator (na advies daartoe van de Kinderombudsman). Hij is het niet eens met de handelwijze van de GI en het contact met zijn vader is enorm verslechterd. Ter zitting heeft de minderjarige te kennen gegeven graag een bijzondere curator te willen die hem helpt als hij het soms niet eens is met zijn ouders en ook helpt als er andere dingen zijn waarmee hij het niet eens is. De gezinsvoogd is er niet zo vaak. De minderjarige heeft de gezinsvoogd niet geprobeerd te bellen in een situatie dat hij hulp nodig had. Op dit moment is er niet echt een probleem, ook niet met de omgang met zijn vader, die loopt momenteel wel goed. De rechtbank overweegt dat het fijn zou zijn als er een vertrouwenspersoon is voor de minderjarige waarmee hij voor hem moeilijke of vertrouwelijke zaken kan bespreken, maar dat deze situatie zich niet leent voor benoeming van een bijzondere curator. Er geen sprake van een concreet en wezenlijk conflict, er is geen belangenstrijd tussen de ouders en de minderjarige en de moeder kan prima opkomen voor de belangen van de minderjarige. Aan de voorwaarden van artikel 1:250 BW is niet voldaan. Volgt afwijzing verzoek. 20-05-2015