Naar boven ↑

Annotatie

R.E. Bakker
3 februari 2020

Rechtspraak

Commentaar bij Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 september 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8451

In deze zaak beperkt het hof de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, omdat er geen zicht is op de effectiviteit van de hulpverlening en omdat niet duidelijk is welk (behandel)plan de Stichting Bureau Jeugdzorg heeft voor de komende tijd. In navolging van de advocaat van de moeder doet het hof deze beslissing mede steunen op de artikelen 37 en 25 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Artikel 37 lid 1 onder b laatste volzin brengt mee dat gesloten jeugdzorg slechts als uiterste maatregel mag worden gehanteerd en voor de kortst mogelijke passende duur. Artikel 25 IVRK voorziet in een recht voor het gesloten geplaatste kind op een periodieke evaluatie van de behandeling die het krijgt en van alle andere omstandigheden die verband houden met zijn plaatsing.

Deze beschikking geeft de kinderrechters een belangrijk handvat om meer grip te krijgen op de wijze waarop de maatregel van gesloten jeugdzorg wordt uitgevoerd. Sinds 1995 is het uitgangspunt dat de kinderrechter geen bemoeienis heeft met de wijze waarop de ondertoezichtstelling en de ter uitvoering daarvan getroffen maatregel van uithuisplaatsing - al dan niet in een gesloten setting - wordt uitgevoerd.  In de praktijk komt dit uitgangspunt echter onder druk te staan als blijkt dat met de verwezenlijking van het doel waarvoor de machtiging is gegeven – de verzorging, bescherming en behandeling van het kind – niet of nauwelijks voortgang wordt gemaakt. Het komt nogal eens voor dat kinderrechters in deze situatie aanleiding zien om niet meteen een beslissing te nemen voor de gehele duur waarvoor de machtiging wordt verzocht. Of de machtiging ook voor de resterende tijd van de ondertoezichtstelling zal worden verleend hangt dan af van de door de uitvoeringsorganen betrachte voortvarendheid bij de verwezenlijking van de doelen van de maatregel. Deze werkwijze is echter niet bevredigend, omdat vaak, als de zaak dan weer op zitting komt, blijkt dat een degelijke, schriftelijke onderbouwing voor de voortzetting van de plaatsing nog immer ontbreekt.

De door het hof in deze beschikking voorgestane weg kent dit bezwaar niet, omdat het gebrek aan voortvarendheid bij de behandeling rechtstreeks tot gevolg heeft dat de duur van de machtiging wordt beperkt. Voortzetting van de gesloten plaatsing is in dat geval alleen mogelijk op basis van een nieuw verzoek, dat dient te steunen op een nieuw indicatiebesluit, een actuele instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper en een actueel behandelingsplan, waarin verantwoording wordt afgelegd voor de intussen genomen stappen met betrekking tot de behandeling van het kind. De door het hof aangehaalde verdragsbepalingen verlenen extra gewicht aan deze tussentijdse toetsing. Al met al biedt de beschikking een welkome aanvulling op de waarborgen waarmee de machtiging tot gesloten plaatsing dient te zijn omgeven.