Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

4.926 resultaten

Rechtspraak

PFR 2015-0319

Aflossing door de vrouw op hypothecaire schuld ter zake van de echtelijke woning die aan de man toebehoort; onderlinge draagplicht. De vrouw stelt dat zij een bedrag van iets meer dan € 20.000 uit eigen middelen heeft betaald aan de bank ter aflossing van de hypothecaire schulden en verbouwing van de echtelijke woning. Zij stelt recht te hebben op de nominale vergoeding van dit bedrag, aangezien de man de eigendom van de woning heeft. Zij baseert zich daarbij op artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden, dat een regeling geeft voor de draagplicht van de kosten van de huishouding, waaronder begrepen de renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van de echtelijke woning naar evenredigheid van de inkomens en vermogens van partijen. De rechtbank verwijst eerst naar artikel 6:10 lid 2 BW en vervolgens naar artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank beantwoordt vervolgens de vraag wat de draagplicht van partijen in hun onderlinge verhouding is. De rechtbank overweegt dat de vrouw geen aanspraak (meer) maakt op de opbrengst van de woning bij verkoop. Als de vrouw wel zou moeten bijdragen in de delging van de schuld in de onderlinge verhouding, maar niet gerechtigd is tot de waarde van het huis bij verkoop, dan leidt dit tot een asymmetrie die naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de vrouw in de onderlinge verhouding niet draagplichtig is. De vrouw maakt jegens de man aanspraak op vergoeding van hetgeen zij heeft bijgedragen in de aflossing van de hypothecaire schuld.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14-10-2015

Rechtspraak

PFR 2015-0313

(Tijdelijke) voogdij, gebaseerd op onjuiste wetsbepaling. Beschikking is in kracht van gewijsde gegaan. Nietige beschikking? Voorts is bij die beschikking de onjuiste instelling aangewezen. Moet beslissing op die grond vernietigd worden? In hoger beroep is aan de orde dat de rechtbank haar beschikking van 14 januari 2014 ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 1:297 BW (al dan niet tijdelijke onmogelijkheid om de voogdij uit te oefenen), en had moeten baseren op artikel 1:253r jo. 253q BW (al dan niet tijdelijke onmogelijkheid om het gezag uit te oefenen). Het hof is van oordeel dat dit niet leidt tot nietigheid van de beschikking. De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan, heeft gezag van gewijsde. De benoeming van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland tot voogd heeft bindende kracht. Voorts is het toetsingskader voor beide situaties dezelfde. Dat ten onrechte Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland tot voogd is benoemd, terwijl dat Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had moeten zijn, maakt de beschikking niet vernietigbaar. Tot het moment van indiening van het hoger beroep in deze zaak is voor alle partijen duidelijk geweest dat de gecertificeerde instelling, voorheen Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam, als voogdes van de minderjarige optreedt. Deze vestiging is al sinds 2012 bij het gezin van de moeder betrokken geweest. Er is abusievelijk een verkeerde naam gebruikt. Geen vernietiging. De moeder vraagt inhoudelijk om herstel in het gezag en om uitgebreidere omgang. Het hof houdt de zaak aan om de gecertificeerde instelling te laten rapporteren wat het perspectief van de minderjarige zal zijn.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 16-09-2015