Naar boven ↑

Annotatie

R.E. Bakker
3 februari 2020

Rechtspraak

Commentaar bij Rechtbank ’s-Gravenhage 9 augustus 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6251

Deze zaak betreft het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van zijn minderjarige kind; niet meer en niet minder. De rechtbank heeft de vader niet-ontvankelijk in dit verzoek verklaard, omdat hij het daarvoor verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft betaald en zich niet met succes kon beroepen op de in artikel 282a lid 4 Rv opgenomen hardheidsclausule. Daar had het in deze beschikking bij kunnen, en naar mijn mening ook moeten, blijven.

De rechtbank heeft echter aanleiding gezien om ten overvloede ook overwegingen aan de inhoud van de zaak te wijden. Dat doet de rechtbank echter over de band van een beoordeling van de op dat moment strikt genomen nog hypothetische, immers nog niet in de daartoe bestemde rechterlijke procedure aan de orde zijnde, vraag of de vader recht heeft op omgang met en informatie over de minderjarige. De redenering van de rechtbank komt er – kort gezegd – op neer dat vast staat dat de minderjarige geen omgang met de vader wil, dat de moeder die omgang evenmin wenst en dat er dus geen sprake is van een belangenstrijd tussen de minderjarige en zijn gezagsouder als bedoeld in artikel 1:250 BW. Met betrekking tot de gevraagde informatieregeling komt de rechtbank tot dezelfde conclusie, omdat de rechtbank deze regeling niet in het belang van de minderjarige acht en evenmin in het belang van de moeder.

Er kunnen goede redenen zijn om na een niet-ontvankelijkverklaring overwegingen op te nemen waaruit blijkt hoe inhoudelijk zou zijn beslist als de zaak niet op formele gronden zou zijn gestrand. Maar deze inhoudelijke beslissing vervolgens weer afhankelijk te stellen van een bij voorbaat gegeven oordeel over de uitkomst van een procedure die nog moet volgen, zoals in deze zaak is geschied, is volgens mij uniek. Daar komt bij dat de rechtbank de vraag naar de oorzaak van de weigerachtigheid van de minderjarige het contact met zijn vader aan te gaan bij voorbaat als irrelevant terzijde schuift, terwijl de praktijk uitwijst dat deze oorzaak vaak lang niet zo zwart-wit is als de rechtbank hier doet voorkomen.

Niets weerhoudt de vader na deze beschikking alsnog om een omgangs- en informatieregeling te verzoeken. Het behoeft weinig betoog dat de rechter die de hier besproken beslissing heeft genomen zich in die zaak zal moeten verschonen.